
Jurisprudentie
BB4352
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701815/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701815/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) een verzoek van appellanten om vrijstelling voor het splitsen van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Uitspraak
200701815/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-5007 van de rechtbank Haarlem van 30 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) een verzoek van appellanten om vrijstelling voor het splitsen van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2007, verzonden op 2 februari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar [appellant A], in persoon, bijgestaan door mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Bijleveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De aanvraag ziet op het splitsen van een tot woning verbouwde voormalige bollenschuur in twee woningen.
2.2. Voor zover het perceel in de gemeente Bloemendaal is gelegen, rust hierop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 21, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van dat bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften), voor zover thans van belang, mag het aantal woningen dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het bestemmingsplan aanwezig was niet worden vermeerderd.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling (hierna: splitsingsvrijstelling) te verlenen van het bepaalde in het derde lid, zulks ten behoeve van het vermeerderen van het aantal woningen in de hoofdgebouwen, met dien verstande dat de inhoud van een te splitsen vrijstaande woning ten minste 1400 m³ bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, kunnen burgemeester en wethouders van de bepalingen van het bestemmingsplan vrijstelling verlenen voor de op de kaart, dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 16, wordt in de planvoorschriften onder maaiveld verstaan: de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzende aan de gevels, op het tijdstip van de aanvraag om bouwvergunning.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevraagde vrijstelling had behoren te verlenen, nu de inhoud van de woning volgens een rapport van Nebest Bouwadvies B.V. meer dan 1400 m³ bedraagt. Voorts voeren zij met verwijzing naar het doel van de splitsingsvrijstelling aan dat, voor zover niet aan de in artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften gestelde inhoudsmaat zou zijn voldaan, het college ter zake in redelijkheid geen vrijstelling, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, heeft kunnen weigeren.
2.3.1. Artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften bepaalt dat de inhoud van de te splitsen woning moet worden gemeten vanaf het maaiveld. Dat is, zoals het college terecht heeft aangenomen, ingevolge artikel 1, aanhef en onder 16, gelezen in samenhang met artikel 21 van de planvoorschriften, het maaiveld ten tijde van het verzoek om splitsing en daarmee gepaard gaande aanvraag om bouwvergunning. Dat het maaiveld, naar gesteld, in het verleden, toen het gebouw een bollenschuur was, lager lag, heeft niet de betekenis die appellanten daaraan gehecht willen zien, omdat niet de inhoud van de bollenschuur, maar die van de te splitsen woning bepalend is voor hetgeen onder maaiveld, in artikel 1, aanhef en onder 16, van de planvoorschriften moet worden verstaan. In het rapport van Nebest Bouwadvies B.V. is het maaiveld ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning voor de verbouw van de bollenschuur als uitgangspunt genomen. Het kan daarom niet dienen om aannemelijk te maken dat het college zich op een onjuiste berekening van de inhoud heeft gebaseerd. De rechtbank heeft dat terecht ook anderszins niet aannemelijk geacht.
2.3.2. De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften voor het verlenen van de gevraagde vrijstelling. Of vrijstelling zou worden verleend, indien wel aan de norm van 1400 m³ zou zijn voldaan, is onder die omstandigheden niet van belang.
2.3.3. Het college kan krachtens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften vrijstelling verlenen van het in artikel 21 gestelde vereiste. Daarbij beschikt het over beleidsvrijheid en dat brengt mee dat de rechter diens beslissing op dat punt terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen.
Anders dan appellanten betogen, betekent de gestelde omstandigheid dat de afwijking van de norm van 1400 m³ niet meer dan 10% bedraagt, niet dat het college vrijstelling niet mocht weigeren. Voor het met vrijstelling afwijken van het vereiste van 1400 m³ is volgens de toelichting op het bestemmingsplan, het rapport "Evaluatie van de bestaande splitsingsvrijstelling" uit april 2001 en het besluit van het college van 1 mei 2001, dat als vaste gedragslijn bij het verlenen van vrijstelling, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, kan worden beschouwd, alleen aanleiding, als de oorspronkelijke doelstelling van de splitsingsvrijstelling, te weten het behoud van karakteristieke villa's en van functionele karakteristiek -wonen- niet wordt doorkruist of het pand wordt bedreigd door sloop. Geen van deze situaties doet zich voor.
De rechtbank heeft derhalve in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
429-499.